In de dagen voor de bevrijding hebben de Duitsers documenten vernietigd en (militaire) installaties vernield. Veel Duitsers probeerden via Harlingen de “Festung Holland” te bereiken. In deze dagen werd de bewegingsvrijheid voor de inwoners sterk beperkt.
In de nacht van vrijdag 13 op zaterdag 14 april verlieten de in Harlingen gedetacheerde Zoll-beambten de gebouwen aan de Voorstraat en de Zuidoostersingel, nadat ze eerst alle papieren hadden verbrand. Andere Duitse onderdelen volgden hun voorbeeld en trokken ook over de afsluitdijk of per schip naar “Festung Holland”.
Op 14 april maakte (waarnemend) politiecommandant, de opperluitenant P.A. Sanders bekend: ‘In opdracht van den plaatselijken gevechtscommandant wordt bekend gemaakt, dat het verboden is zich buiten uiterste noodzaak op straat op te houden. Stilstaan is absoluut verboden. Bij overtreding wordt door militaire patrouilles van de wapenen gebruik gemaakt.’
Diezelfde avond vielen er twee slachtoffers: de 24-jarige Sijbren Kuiper en zijn vrouw, Satske Kuiper-van Ingen. Toen hun hondje naar buiten was ontsnapt heeft de heer Kuiper aan zijn echtgenote aangegeven hem wel even te roepen, waarna hij de deur van hun kleine huisje aan de Steenhouwersstraat opende. De overbuurman stond ook in de deuropening en er ontstond een gezellig gesprek. Saskia was er ook bij gekomen en de hond was inmiddels teruggelopen.
Op de hoek van de Steenhouwersstraat zat een gewapende Duitser en toen de heer Kuiper zijn hoofd iets te ver buiten de deur stak werd hij dodelijk getroffen. Zijn vrouw, die achter hem stond, raakte aan haar voorhoofd gewond. Zij werd door de Duitsers naar het ziekenhuis gebracht en moest daar een nacht blijven. De kleine baby Piet werd echter in zijn bedje moederziel alleen achtergelaten. In de loop van de nacht hebben de achterburen, de familie Koster, de kleine baby Piet uit zijn bedje gehaald en meegenomen naar huis.
Op zaterdag 14 en zondag 15 april trok ook een bonte stoet van Duitsers en de met hun meegevluchte NSB‘ers, landwachters en andere landverraders in auto’s, met paard en wagen, fietsend of lopend door Harlingen richting de Afsluitdijk. Daarbij werden ook veehouders gedwongen om de vluchters te vervoeren. Van de veehouders uit Dantumadeel is bekend dat zij hen niet verder dan Harlingen hoefden te brengen en daarna weer naar huis konden terugkeren.
Het viel de bewoners op dat het vooral om erg jonge soldaten ging.
Op zondag 15 april mocht niemand meer op straat komen. Alleen tussen 16.00 en 18.00 uur werd het toegestaan om nog even boodschappen te doen. Die dag begonnen de nog in Harlingen achtergebleven Duitsers met het uitvoeren van vernielingen. Dit werd de volgende dag geïntensiveerd. Zo werden bruggen in de Midlumer- en Kimswerderweg opgeblazen.
Ondanks het straatverbod sloegen de Harlingen, omdat de Duitsers nog nauwelijks op de naleving van het uitgangsverbod toezagen, op verschillende plaatsen aan het plunderen in door Duitsers verlaten gebouwen, zoals het Koel- en vrieshuis waar een lading varkensvlees was opgeslagen. Ook plunderde men een goederentrein vol 40+ kaas, waarbij de tender van de locomotief werd verlost van grote briketten. Dat was niet zonder risico’s want op dat moment waren er nog wel zo’n vijfhonderd Duitsers in Harlingen aanwezig.
Op 15 april 1945 wordt Franeker bevrijd. ‘s Middags bereikt een verkenningseenheid van de Royal Canadian Dragoons, komend vanuit Leeuwarden, als eerste de stad. Diezelfde dag trekken de overgebleven Duitse militairen zich terug richting Harlingen. Om hun aftocht te dekken blazen ze de brug aan het Leeuwarderend op.
In de vroege ochtend van zondag 15 april heerst in Franeker een gespannen stilte. Volgens de geruchten zouden de Canadezen Leeuwarden al in handen hebben en nu onderweg zijn naar Franeker. Reikhalzend wordt naar de komst van de Tommies uitgekeken. Maar er zijn nog Duitse soldaten in de stad. Dan wordt de stilte verscheurd door drie geweerschoten die waarschuwen voor een enorme ontploffing.
Om hun aftocht in de richting van Harlingen te dekken, blazen de bezetters de brug aan het Leeuwarderend, die meestal Saakstra’s brug wordt genoemd, op. Saakstra’s brug is een essentieel punt in de enige doorgaande route van Leeuwarden naar de havenstad. Het taaie stalen bouwwerk geeft zich echter niet zomaar gewonnen. Tot vijf maal toe moet er een springlading tot ontploffing worden gebracht, alvorens de Duitsers het genoeg vinden en haastig vertrekken. De omliggende panden lopen veel schade op. Vooral het Bondshotel, tegenwoordig de Stadsherberg, moet het ontgelden.
Onmiddellijk beginnen de inwoners van Franeker aan een provisorisch herstel. Bij het station liggen spoorstaven, die door een grote groep mannen op de schouder naar de brug worden gedragen en van kant naar kant worden gelegd. Bielzen komen daar overheen te liggen. Als het werk bijna klaar is, staat de eerste Canadese verkenningswagen al te wachten. In de middag rijdt een grote colonne Canadees oorlogsmaterieel, waaronder tanks, over de straatweg vanaf Leeuwarden naar Franeker.
Van heinde en ver is de plaatselijke bevolking naar de straatweg gegaan om het spektakel te bekijken. Aangekomen in Franeker volgt een ware zegetocht door de stad. ’s Avonds trekt het zware materieel zich weer terug richting Leeuwarden, maar de volgende dag, maandag 16 april, rijdt de colonne opnieuw door Franeker om op te rukken naar Harlingen.
De Canadezen vestigen een hoofdkwartier in het monumentale stadhuis. Ze blijven er nog tot het eind van 1945, alvorens terug te keren naar huis.