De Duitsers hadden ter voorkoming van een landing, zoals in Normandië plaatsvond, de kust, ook bij Harlingen, op vele manieren "beschermd".
Een landing bij de Harlinger haven leek aannemelijk en daarom werd de stad aan de landzijde omgeven met Luftlande-hindernisse (obstakels die het landen van vliegtuigen onmogelijk maakten), Panzer-sperren (tankmuren) en mijnenvelden. Ook kon de spoorlijn worden gesloten.
Bij de ‘bescherming” aan de zeezijde werden onder meer 'Vorstrand Hindernisse', een constructie met drie poten van beton en ijzer waarop een ijzeren spiraalpunt was geplaatst, gebruikt. Deze "driepoten" werden in de zee geplaatst en staken bij eb boven het water uit maar waren bij vloed (hoog water) niet te zien. De bedoeling was dat bij een eventuele invasie de geallieerde landingsboten hierop vast zouden lopen.
Op deze plaats was een opslagplaats van deze driepoten op de haven.
Harlingers waren, ondanks de waarschuwingsborden ter plaatse, kennelijk niet zo onder de indruk van de mijnenvelden. Reden voor de NSB burgemeester door middel van aanplakbiljetten in de stad er voor te waarschuwen en met hechtenis te dreigen bij overtreden van het verbod om de gebieden te betreden.
Harlingen werd in de oorlog ook regelmatig door de Duitsers van de buitenwereld afgesloten, bijvoorbeeld als de Duitsers een landing of parachutisten verwachtten.
Voordat de Canadese infanteristen de aanval op Harlingen konden inzetten, moest eerst het 20 mm Flak en ander geschut worden uitgeschakeld.
Harlingen werd niet alleen aan de zeezijde door de Duitsers verdedigd maar ook aan de oostzijde waren er verdedigingswerken. Zo waren daar mijnenvelden aangelegd, was er een tankgracht gegraven en stond er op de Midlumerweg (nu: Midlumerlaan) ook een stuk 47 mm geschut opgesteld. Bovendien waren bij het bunkercomplex in de Engelse Tuin ook betonnen bunkers en mitrailleurnesten aangelegd. Op de tekeningen hieronder zijn de alle Duitse verdedigingswerken weergeven.
De artillerie en de zoeklichten die, die nacht van 16 op 17 april het luchtruim boven Harlingen verlichtten, waren in de omgeving van Herbaijum opgesteld. De beschieting werd uitgevoerd door het 14th Field Regiment en 7th Medium Regiment Royal Canadian Artillery. En werd van de kant van de weg bij een boerderij voorbij het Oude Station geleid.
Na de beschieting, waarbij zes van de negen 40-mm kanonnen door voltreffers werden uitgeschakeld, trokken de circa negenhonderd infanteristen van de Highland Infantry of Canada ondersteund door Sherman tanks van de Sherbrooke Fusiliers op richting Harlingen.
De professionele wijze waarop onder andere vanuit de jeep de beschieting werd geleid en het vuur zo nodig werd verlegd maakte grote indruk op de Harlinger sectiecommandant van de Binnenlandse Strijdkrachten, de heer Heeger. Dat gold ook voor de nonchalant fluitende en rokende Canadezen die, in tegenstelling tot wat ze gewend waren van de Duitse militairen, aan beide zijden van de weg voorbij trokken in de richting van Harlingen.